Pinnotheres pisum (Linnaeus, 1758)
Nederlandse naam:
Erwtenkrabbetje
Beschrijving:
Er zijn drie bijzondere aspecten aan dit kleine krabbetje. Ten eerste is het pantser niet echt hard; ten tweede hebben ze een vrij ingewikkelde levensgeschiedenis (zie hieronder bij voortplanting) en ten derde leven ze als commensaal in tweekleppige schelpdieren.
Het erwtenkrabbetje wordt 6 mm (mannetje) tot 13 mm (vrouwtje) lang en iets breder. Het rugschild is bijna rond. Er zitten geen tanden op en de voorrand is glad. Relatief korte, gedrongen schaarpoten, die gelijk van grootte zijn. De looppoten hebben een sterk gebogen haakje (dactylus = vinger) aan het eind.
Kleur:
Het mannetje is bleekgeel tot grijs met een symmetrisch patroon van roze vlekken. Het vrouwtje is doorschijnend, zodat je de gele organen en de rode eierstokken kunt zien. Er zijn nog enkele kleine verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes, waarvan de belangrijkste is, dat de voorrand van het rugschild van het mannetje tussen de ogen wat naar voren steekt, terwijl dat bij het vrouwtje niet het geval is. Ook is het rugschild van de mannetjes gemiddeld wat harder dan bij de vrouwtjes.
Voedsel:
Stukjes organisch materiaal die gedeeld worden met de gastheer: dat is commensalisme. De gastheer heeft er geen last van en de commensaal kan goed leven.
Voortplanting:
De ontwikkeling van ei tot larve en vervolgens tot volwassen dier gaat hoofdzakelijk volgens het normale krabbenpatroon. Maar zodra het dier zich vestigt bij een gastheer gaat er van alles gebeuren. Er zijn in deze groep vaak verschillende gastheren en als een krabbetje van gastheer wisselt, vervelt hij in één moeite door een aantal keren. Hierboven werd gezegd, dat het rugschild zacht was, maar dat gaat niet altijd op, want bij deze vervellingen wisselt de hardheid van het rugschild ook nog.
Leefgebied:
Deze krabbetjes leven als volwassen dieren in de kieuwruimtes van grote tweekleppige schelpdieren of ook wel in die van manteldieren. In Nederlandse wateren vinden we ze vaak in mosselen (vooral Mytilus edulis ). Dat is het tweede dat tussen je tanden kan kraken als je een mossel eet: het eerste is een parel - of natuurlijk gewoon een zandkorrel, als de mossel niet goed schoon (verwaterd) is. Er zijn ook andere soorten waar hij in zit, zoals Modiolus modiolus (in Engeland is dat de belangrijkste gastheer; daar komt hij in Mytilus edulis bijna niet voor). De eerste gastheer, dus voordat het erwtenkrabbetje naar de mossel gaat, is vaak Spisula solida . N.B.: dit betekent dus, dat een gebied waar het erwtenkrabbetje leeft, beide gastheren, de primaire en de secundaire, moet bevatten, anders werkt het systeem niet.
Mannetjes verplaatsen zich soms met de stroming: met name 's nachts kun je ze vlak onder de oppervlakte van het water zien voorbijkomen.
Verspreiding:
Van Noorwegen tot West-Afrika; in de Middellandse Zee; langs de oostkust van Amerika van Massachusetts tot Argentinië; Caraibische Zee; westkust van Amerika van British Colombia tot Peru.