Styela clava Herdman, 1882
Nederlandse naam:
Japanse zakpijp
Beschrijving:
Een diersoort die oorspronkelijk niet in onze streken voorkwam. Hij werd in 1953 voor het eerst bij Plymouth (Zuid-Engeland) gezien; vandaar heeft hij zich in de zeventiger jaren uitgebreid over West-Europa. Vanaf 1981 tenslotte wordt hij ook aan zowel de oostkust als de westkust van Noord-Amerika gevonden en ook in Australiƫ is hij ingevoerd. Waarschijnlijk afkomstig uit Korea, waar het dier door mensen gegeten wordt.
Het betreft een ca. 12 cm lange, bruine (geelgrijze tot roodbruine) solitaire zakpijp. Het oppervlak is rimpelig en leerachtig. Een opvallende verschijning. De uitstroomopening staat op ongeveer een kwart van de lichaamslengte onder de top, de instroomopening gewoon bovenaan. Op de rand van beide openingen zijn, met name aan de binnenkant, duidelijk donkerbruine banden zichtbaar. De openingen kunnen bij verstoring gesloten worden. Het lichaam staat op een korte, vaak bijna niet zichtbare steel, waarvan de onderkant is vastgehecht op een harde ondergrond. Op het lichaam zitten vaak kleine algjes, diverse kleine diersoorten en ook regelmatig een andere, kolonievormende zakpijp - bijvoorbeeld Botryllus schlosseri of Didemnum lahillei .
Voedsel:
Plankton.
Leefgebied:
Voornamelijk in ondiep water, tot ca. 25 m diepte. Op stenen, grote bruinwieren, houten pieren, scheepsrompen, etc. Kan goed tegen water met lage zoutgehaltes en enige vervuiling. Gedijt goed in water met weinig stroming, omdat hij, mogelijk nog meer dan zijn familieleden, zelf zorgt voor de waterstroming die nodig is voor zijn voedselvoorziening.
Verspreiding:
Japan, Korea, Siberiƫ; Australiƫ; West-Europa; Noord-Amerika (beide kusten).