Pomatoschistus minutus

Pomatoschistus minutus (Pallas, 1769)

Nederlandse naam:
Dikkopje

Beschrijving:
Een heel algemeen, maar gemakkelijk over het hoofd te zien visje. Hij wordt 8 tot 10 cm lang. De kleur zit steeds in de bruine tinten, maar kan enigszins aangepast worden aan de ondergrond van zand of slib: de schutkleur en de gewoonte om langere tijd doodstil op één plek te blijven liggen maken hem zo goed als onzichtbaar. De basis is zandkleurig, met daarop roestbruine vlekken, een fijne tekening en vlekjes midden op de rug (zadelvlekken). Op de beide rugvinnen donkere banden in de lengterichting en op de flanken vier of vijf donkere banden plus een vlek bij de staartwortel. In het voorjaar (de paaitijd) zijn deze bij het mannetje duidelijker zichtbaar. De mannetjes hebben in die tijd bovendien een donkerblauwe of zwarte vlek met een witte rand op de eerste rugvin. De zuigschijf, ontstaan door het samengroeien van de beide buikvinnen en de dwarse huidplooi die karakteristiek zijn voor de grondels, zijn goed ontwikkeld bij deze soort.

Voedsel:
Kleine planktondiertjes, wormpjes, aasgarnalen, en vislarven. Zelf worden ze door veel vissen gegeten en zijn daardoor van een zeker commercieel belang.

Voortplanting:
De paaitijd valt in de zomer; soms, zoals in Zweden en Engeland, wat vroeger, vanaf maart. De eieren worden, zoals alle grondels doen, vastgekleefd aan een stevige ondergrond. Dat kan een schelp zijn, maar ook elk ander voorwerp dat ze aantreffen op de zachte bodem van hun leefgebied. Het mannetje bevrucht de eieren en bewaakt ze ongeveer anderhalve week. Dan komen de larven te voorschijn; die leven enige tijd in het plankton. Als ze 1,5 à 2 cm lang zijn, gaan ze bij de bodem leven en zich als volwassen vissen gedragen. Ze worden 1 tot 2 jaar oud.

Leefgebied:
Van het intergetijdengebied tot ca. 40 m, maar in de winter soms wel tot 200 m diepte. Boven zand- en slibbodems, liefst met verspreide harde voorwerpen erop. Ook boven schelpgruisbodems. Soms liften ze mee op een zeester of ander dier. In de zomer dicht bij de kust, in de winter, als het water kouder dan 3°C wordt, trekken ze naar dieper water.

Verspreiding:
Van Noord-Noorwegen, het grootste deel van de Oostzee en rond de Britse Eilanden, langs de Europese kusten tot Zuid-Spanje; ook in het meest westelijke deel van de Middellandse Zee (Spaanse en Marokkaanse kust) en in de Zwarte Zee.

Opmerking:
Algemeen in de Waddenzee leeft een nauwverwante soort: de Brakwatergrondel (Pomatoschistus microps ). Deze soort heeft in tegenstelling tot het dikkopje geen schubben op de bovenzijde van de kop.

%LABEL% (%SOURCE%)