Pleuronectes platessa Linnaeus, 1758
Nederlandse naam:
Schol
Beschrijving:
Schollen kunnen behoorlijk groot worden, wel tot 1 meter lang - al zul je die niet zo vaak tegen komen. Tussen de 30 en 40 cm is een meer normale maat. Vooral bekend vanwege de duidelijke oranje vlekken op de bovenzijde. Minder bekend, maar zeker zo'n goed kenmerk, is het feit, dat de schol op zijn kop een rijtje van 4 tot 7 benige knobbeltjes heeft dat van het oog naar de zijlijn loopt. De kleur is verder donkergroen tot donkerbruin aan de bovenkant en wit aan de onderkant. De schol kan zijn kleur enigszins aanpassen aan de ondergrond, door via een hormoonafscheiding de vorm van zijn pigmentcellen te veranderen. De staart is afgerond.
Voedsel:
Vooral schelpdieren - die hij met speciale tanden kan kraken - en wormen, hoofdzakelijk de zachte delen die een worm af en toe uit zijn woonbuis naar buiten steekt. Daar azen schollen op. N.B.: 1- tot 2-jarige vissen eten veel garnalen. Maar de jongste exemplaren - postzegeltjes genaamd vanwege hun formaat - worden gegeten door garnalen!
Voortplanting:
Paaitijd in de winter en het voorjaar, in het diepere water tussen Engeland en de Belgische kust (er zijn ook andere paaiplaatsen, voor de populaties die niet in Nederlandse wateren komen). Er worden 50.000 tot 500.000 eieren per vrouwtje geproduceerd, die in het water bevrucht worden. Na 1 tot 3 weken in het plankton gezweefd te hebben, komen de eieren uit.
Dat is afhankelijk van de temperatuur en dus van het gebied. Hoe kouder het water, des te langer de ontwikkeling duurt. De larven zijn 6 mm lang. Na ongeveer 2,5 maand gaan ze, bij een lengte tussen de 1 en de 1,5 cm, over op het bodemleven. Er zijn er dan nog maar 2 tot 5 over van het oorspronkelijke enorme aantal. De rest is opgegeten of gewoon doodgegaan. Ze moeten dan natuurlijk in de buurt zijn van een goed opgroeigebied en de richting van de stroming waarin ze al die tijd hebben gezeten is daarom heel belangrijk. Een typisch opgroeigebied is de Waddenzee. Daar blijven de jonge schollen tot ze ruim een jaar oud en zo'n 15 cm lang zijn en trekken daarna naar dieper water. Geslachtsrijp worden mannetjes vanaf het 3e jaar, vrouwtjes pas in het 6e. Ze kunnen 30 jaar oud worden, maar door de intensieve visserij lukt dat tegenwoordig bijna geen enkele schol meer. De oudste dieren die we tegenkomen zijn bijna altijd vrouwtjes; voor de mannetjes is 15 jaar al een hele leeftijd.
Leefgebied:
Op zand- en slibbodems, waarin hij zich goed kan ingraven. Zeer algemeen; wordt vaak gezien door duikers. Jongen vooral in ondiep water. Kunnen bij laag water droogvallen en zo een getijcyclus overleven. De schol kan ook goed tegen lage zoutgehaltes en is dan ook wel in zoet water aan te treffen, alhoewel hij daarin niet zover gaat als de bot (Platichthys flesus ).
Verspreiding:
Noordoost Atlantische Oceaan, Noord- en Oostzee. Langs de Nederlandse kust algemeen.