Phoronis hippocrepia

Phoronis hippocrepia Wright, 1856

Nederlandse naam:
Kleine hoefijzerworm

Beschrijving:
Hoewel deze soort wel bekend was uit de Oosterschelde, heeft het lang geduurd voor de naam ervan duidelijk was. De onderwaterfotografie heeft mede de oplossing gebracht. Het enige wat je van het dier ziet is een hoefijzervormige tentakelkrans. Deze staat op een zogenaamde lophophoor (phorons2.tif), typerend voor deze en nog een paar verwante groepen. De tentakels kunnen bij verstoring snel ingetrokken worden. De rest van het dier, dat een wormachtige vorm heeft geen geledingen zoals bijvoorbeeld bij de borstelwormen, zit in een klein kokertje van hoornachtig materiaal en enkele centimeters lengte, dat in de grond of op een steen, schelp of andere harde ondergrond vast zit. Er zijn zelfs een paar soorten die in zachte steen of schelpen boren. Het is een heel aparte groep, verwant aan de mosdiertjes. Er bestaan slechts twee geslachten binnen de hoefijzerwormen, met een kleine 15 soorten. Ook staan ze dicht bij de Brachiopoden, een schelpdiergroep waarvan 99% van de bekende soorten fossiel is en die 600 miljoen jaar geleden al bestond. Er zijn soorten die 20 cm lang worden.

Voedsel:
De tentakelkrans heeft een diameter van 5 tot 10 mm. Trilharen op de tentakels wekken een waterstroom op waarin kleine planktondiertjes gevangen en via een slijmlaag op de tentakels naar de mondopening geleid worden, die midden in de tentakelkrans zit.

Voortplanting:
De meeste soorten van deze groep zijn hermafrodiet: mannetje zowel als vrouwtje. Eicellen en sperma worden meestal in de lichaamsholte afgescheiden en komen naar buiten via de nier. Bij sommige soorten vindt de bevruchting ook al in de lichaamsholte plaats, bij andere pas in het water. Meestal ontwikkelen de larven zich na enkele weken in het water tot volwassen dieren die dan op de bodem gaan leven. Er zijn echter soorten die een soort broedzorg hebben: de larven groeien op in de bescherming van de tentakelkrans. De larven van de bij ons voorkomende soort, P. hippocrepia , lijken zo weinig op de volwassen dieren, dat ze oorspronkelijk voor een andere soort zijn aangezien en de naam Actinotrocha hippocrepia kregen. Tenslotte zijn er ook vormen van asexuele voortplanting waargenomen, waarbij deling in diverse vormen optreedt, dan wel regeneratie van verloren lichaamsdelen.

Leefgebied:
Intergetijdengebied en ondiep water. De soort die bij ons voorkomt heeft in het algemeen zijn koker in een kalkachtige ondergrond geboord, zoals de vroeger bij de dijkbouw veel toegepaste Vilvoordse kalksteen, of in schelpen.

Verspreiding:
West-Europa.

%LABEL% (%SOURCE%)