Phoca vitulina

Phoca vitulina (Linnaeus, 1758)

Nederlandse naam:
Gewone zeehond

Beschrijving:
Het lichaam van de gewone zeehond is mollig en het hoofd is klein en katachtig, met een klein voorhoofd. De neusgaten zijn klein en terminaal, en vormen een "V" die aan de onderkant samenkomt. De ogen zijn relatief groot en dicht bij elkaar. De externe ooropeningen, iets achter en onder de ogen, zijn relatief groot en opvallend. De prominente, licht gekleurde vibrissae (snorharen) zijn karakteristiek voor deze soort. Ze zijn niet duidelijk sexueel tweevormig, en het is uiterst moeilijk om de twee geslachten van elkaar te onderscheiden. De zwempoten zijn relatief kort, niet meer dan ca. een vijfde tot een zesde van de standaard lengte; ze hebben lange, dunne, gekromde klauwen aan alle vingers. De uiteinden van de voorste zeepoten zijn nogal rechthoekig.

Het meest opvallende kenmerk van de variabel gekleurde vacht is de aanwezigheid van veel kleine en ringvormige vlekjes. De vlekjes zijn over het algemeen over het hele lichaam verspreid, maar bevinden zich minder aan de onderkant dan aan de bovenkant. Het meest voorkomende patroon is een lichtgrijs tot donkergrijs gekleurde rug met een blekere buik, hoewel sommige exemplaren over het hele lichaam gelijk gekleurd zijn. Op sommige plaatsen komen er zeehonden voor met een roestkleurige tint, vooral op het hoofd en bovenlichaam. De jongen werpen hun zilvergrijze vacht meestal af als ze nog in de baarmoeder zijn, hoewel sommige jongen deze vacht behouden tot enkele weken na de geboorte.

Volwassen mannetjes zijn tot 1.9 m lang en wegen 70 tot 150 kg. Vrouwtjes zijn tot 1.7 m lang en wegen 60 tot 110 kg. Als ze geboren worden zijn de jongen 65 tot 100 cm en wegen 8 tot 12 kg.

Aan land is de gewone zeehond meestal extreem voorzichtig en schuw. Het is bijna onmogelijk om dichtbij te komen zonder dat ze het water in vluchten. Ze leven in kuddes; volwassen dieren liggen niet dicht op elkaar. In zee zwemmen ze echter meestal alleen of in kleine groepjes.

Het paringssysteem is promiscue of licht polygeen. Paring vindt meestal plaats in het water tussen februari en oktober. Het werpen van de jongen gebeurt voornamelijk tussen april en juli, soms eerder in meer zuidelijke gebieden.

De gewone zeehond voedt zich met een breed assortiment aan vissen, koppotigen (b.v. inktvissen) en schaaldieren (b.v. krabben en kreeften), zowel soorten die vlak onder het zeeoppervlak leven als soorten die op midden-diepte en de zeebodem voorkomen.

Op de soort wordt al sinds prehistorische tijden gejaagd. Zowel kleine plaatselijke bedrijfjes als grootschalig commerciƫle ondernemingen jagen op de zeehond voor de vacht. Er worden vaak quota's gehanteerd, alsmede beloningsystemen om de zeehond als bedreiding voor de visindustrie onder controle te houden. Een recente uitbraak van het phocine distemper-virus kostte 18.000 Europese robben het leven. Omdat zeehonden vaak dichtbij centra van industriele stortplaatsen en landbouw-stortplaatsen leven, krijgen ze veel giftige, milieu verontreinigende stoffen binnen waarvan het effect op de gezondheid en voortplanting van zeehonden nog niet vaststaat. Een onbekende hoeveelheid zeehonden sterven vanwege kleinschalige oogst voor eigen gebruik, stropers en incidentele vangst in visnetten (voornamelijk haringnetten).

Gebitsformule: I 3/2, C 1/1, PC 5/5.
FAO soortencode: PHOC Phoca 1 / SEC

IUCN-status: de ondersoort P. v. stejnegeri is kwetsbaar; voor de andere ondersoorten is niet genoeg informatie beschikbaar.

Verspreiding:
De gewone zeehond is de wijdst verspreide soort van de Pinnipedia (de taxonomische groep van zeehonden, zeeleeuwen en walrussen). Ze beperken zich tot het noordelijke halfrond, van gematigde tot arctische regio's. De taxonomie van de gewone zeehond is controversieel. Meestal worden er onderscheid gemaakt tussen tenminste vier ondersoorten: P. vitulina vitulina in het oostelijke gedeelte van de Atlantische Ocean, van noord-Portugal tot de Arctische Zee, waaronder IJsland en Groenland; P. v. concolor in het westelijke gedeelte van de Atlantische Ocean, van de midden-Atlantische Verenigde Staten tot het Arctische Canada; P. V. richardsi in het oostelijke gedeelte van de Stille Oceaan, van centraal Baja California in Mexico tot de oostelijke Aloeten; en P. v. stejnegeri in het westelijk gedeelte van de Stille Oceaan, van Japan tot het Kamtsjatka-schiereiland.

Leefgebied:
Deze niet-migrerende robben worden voornamelijk gevonden in kustwateren of op het continentaal plateau en de continentale helling. Ze broeden op stranden en laagliggende rotsen, terrassen en ijs.

%LABEL% (%SOURCE%)