Ophiothrix fragilis

Ophiothrix fragilis (Abildgaard, 1789)

Nederlandse naam:
Brokkelster

Beschrijving:
Dit familielid van de slangsterren heeft een duidelijk van de vijf armen afgescheiden, meestal vijfhoekige centrale plaat, die 1 tot 2 cm in doorsnede is. De armen zijn dun en ca. 10 cm lang. Ze hebben een harig uiterlijk, door de vele gezaagde stekels die erop zitten. De structuur van de armen ziet er kwetsbaar uit en dat is ook zo: de naam is goed gekozen. Er breken gemakkelijk stukjes af. Nu is dat niet zo erg, want de brokkelster heeft, net als alle zeesterren, een prima regeneratievermogen. De kleur is in hoofdzaak bruingrijs, maar de onderzijde van de centrale plaat en het midden van de armen kan feller gekleurd zijn, bijvoorbeeld geel. Blauwgevlekte centrale platen komen voor en lichte en donkere banden op de armen zijn algemeen. Het schijnt, dat hoe dieper de dieren leven, hoe feller de centrale plaat gekleurd is en hoe langer en breekbaarder de armstekels zijn.
De armen hebben geen zuigvoetjes, maar zijn wel zeer beweeglijk. Door ze afzonderlijk en afwisselend op een slangachtige manier te kronkelen, kan het dier zich snel over de bodem bewegen.

Voedsel:
Planktondiertjes, die ze uit het water filteren door enkele armen omhoog te steken in de stroming - met de andere armen moeten ze zich aan de ondergrond vasthouden om niet weggespoeld te worden. In deze karakteristieke houding tref je de dieren bijvoorbeeld in de Oosterschelde vaak aan. Speciale slijmklieren maken de armen kleverig, zodat voedseldeeltjes erop blijven plakken. Die worden dan door trilharen naar de mond geleid.

Voortplanting:
De voortplantingsorganen zitten op de onderkant van de centrale schijf, tussen de armen. Er zijn mannetjes en vrouwtjes, alhoewel je ongeveer een brokkelster moet zijn om het verschil te kunnen zien. Er zijn nauw verwante soorten die aan broedzorg doen, maar de brokkelster laat de geslachtscellen gewoon los in het water. Daar vindt de bevruchting plaats. Er ontstaan weer (net als bij andere stekelhuidigen, maar wel met vormvariaties per soort) speciale pluteuslarven, kunstwerkjes om te zien, die na een verblijf in het plankton een gedaanteverwisseling ondergaan en uitgroeien tot volwassen brokkelsterren.

Leefgebied:
Vooral op rotsen, stenen, wieren, ook daaronder en tevens op zachte bodems. Van het intergetijdengebied tot 500 m (incidenteel zelfs tot 4.000 m!) diepte. Het is een algemeen voorkomende soort, die in sommige jaren - vooral na zachte winters - hele tapijten kan vormen van wriemelende armen. Dit kan zo erg worden, dat het een plaag wordt. Andere dieren worden verstikt of krijgen geen voedsel meer, omdat de brokkelsterren alles opeten. Dit is de laatste jaren in de Oosterschelde enige malen opgetreden.

Verspreiding:
Oostzijde van de Atlantische Oceaan, van Noorwegen tot Zuid-Afrika; ook in de Middellandse Zee.

%LABEL% (%SOURCE%)