Onchidoris fusca (Linnaeus, 1767)
Nederlandse naam:
Rosse sterslak
Beschrijving:
Als je hem eenmaal gevonden hebt tussen de begroeiing, zijn deze slakken goed herkenbaar. Ze zijn hoogstens 4 cm lang, vuilwit met bruine vlekken, over het algemeen minder naar de zijkanten toe. Sommige (jonge) individuen zijn bijna helemaal wit. De rug is geheel bezet met korte, knotsvormige uitsteeksels (wratten). Aan de achterkant steekt soms de voet een stukje uit. Rhinophoren met schuine ribbels. De kieuwkrans is relatief groot, met maximaal 29 kieuwen. Karakteristiek voor de soort is, dat zich binnen de kieuwkrans een stukje normale huid met wratten bevindt; tevens bevindt zich hier de anus. Het dier heeft geen mondtentakels. Deze soort heeft een bijzondere verdedigingstruc: de mantel kan bij plotselinge verstoring een zuur afscheiden, waardoor de zuurgraad (pH) daalt tot 3, of nog lager, tot zelfs 1!
Voedsel:
Vooral zeepokken van de soort Balanus crenatus , maar ook andere zeepoksoorten. Heel jonge dieren eten nog wel eens bryozoa, zoals Cryptosula pallasiana .
Voortplanting:
De dieren zijn geslachtsrijp vanaf ca. 10 mm lengte. Jonge slakken vinden we alleen in de zomer, oudere dieren en eierstrengen in de winter (december tot mei), soms ook in juni en augustus. De eierstrengen zijn zeer karakteristiek (o_fusca.tif): vuilwit van kleur, brede banden die in spiraalvorm op het substraat liggen, meestal met de bovenzijde wat uitstaand (is langer dan de onderzijde van de band).
Leefgebied:
Intergetijdengebied en dieper, tot ca. 20 meter diepte; elders zijn ze wel tot 250 m diepte gevonden. In de Noordzee ook op scheepswrakken. Wordt vooral op zijn voedselorganismen gevonden en vaak in wat grotere groepen. Dat is karakteristiek voor deze soort: veel zeenaaktslakken zijn meer individualistisch ingesteld.
Verspreiding:
Noordelijke Atlantische en Grote Oceaan: Japan, west- en oostkust van Noord-Amerika. Verder Groenland, IJsland en Spitsbergen en van daar naar het zuiden toe tot het midden van Frankrijk.