Loligo vulgaris Lamarck, 1798
Nederlandse naam:
Pijlinktvis
Beschrijving:
Net als alle pijlinktvissen heeft deze soort een slank lichaam, met tamelijk korte armen. Het achterlijf loopt spits toe. De vinnen aan weerszijden van het achterlijf vormen een naar achteren wijzende pijlpunt: vandaar de naam. De inwendige schelp, die ‘gladius’ genoemd wordt – het Latijnse woord voor zwaard – is smal en heeft een lengterichel midden op de bovenkant. De kleur is meestal roodbruin. Hij kan ruim 75 cm lang worden. Pijlinktvissen zijn bijna allemaal belangrijk voor de visserij. Ze worden veel verkocht onder de naam kalmar, calmar, calamares, etc.
Een kenmerk om deze soort van andere pijlinktvissen te onderscheiden zijn de zuignappen op de tentakels: de middelste daarvan zijn namelijk wel drie of vier keer zo groot in doorsnede als de zuignappen op de randen. Bij de meest verwante soort, L. forbesii , zijn ze maar weinig groter.
Voedsel:
Kreeftachtigen en vissen.
Voortplanting:
De paringtijd is vooral april en mei. De hectocotylus zit bij deze soort links onder. Het mannetje brengt hiermee een pakketje sperma over in de trechter van het vrouwtje. Direct daarna gaat zij over tot het deponeren van langwerpige, wit-doorschijnende capsules met eieren. Deze worden bevestigd aan bijvoorbeeld de onderzijde van een steen, het plafond van een grot, of ook wel aan willekeurige voorwerpen die in het water uitsteken.
Het duurt enkele weken voor de eieren uitkomen. Het zijn complete pijlinktvisjes die te voorschijn komen. Ze kunnen zelfs al inkt spuiten! Ze blijven enige tijd in de buurt van de plaats waar ze geboren zijn, maar later in het jaar gaan ze naar open water. Na de paring sterft het vrouwtje.
Leefgebied:
In het open water van de zee. Komt naar de kust om te paren en eieren af te zetten.
Verspreiding:
Van Noorwegen en de Britse Eilanden langs de Europese kusten tot westelijk Afrika; ook algemeen in de Middellandse Zee.