Crangon crangon

Crangon crangon (Linnaeus, 1758)

Nederlandse naam:
Gewone garnaal

Beschrijving:
Lengte 4 tot 9 cm. Kleur grijsachtig doorschijnend, met vele bruine en zwarte spikkeltjes. Dit blijkt een enorm goede schutkleur op het zand waar hij meestal voorkomt. Ook heeft hij nogal de neiging in dat zand weg te kruipen. Ook aan de viskar is hij duidelijk te onderscheiden van bijvoorbeeld de Noorse garnaal: de Nederlandse is wat grauwer van kleur, en wat kleiner. Wat de smaak betreft: daar zullen we niet over twisten.
Kenmerken voor deze soort zijn, dat de langste antennes bijna net zo lang als het lichaam zijn en dat het rostrum (dat bij de kop vooruitstekende stuk pantser) gereduceerd is tot een enkele tand, die ongeveer half zo lang is als de oogstelen. Vaak is op een van de achterste segmenten van het lijf een donkere streep zichtbaar.
De grootste dieren van deze soort, behorende tot de orde van de Decapoda, onderorde Natantia, zijn allemaal vrouwtjes; zoals zoveel soorten, veranderen ze tijdens hun leven van geslacht: eerst zijn het mannetjes, later vrouwtjes. In tegenstelling tot de soorten van de onderorde Reptantia hebben de Natantia meestal twee paar scharen, hoewel die aan het tweede paar poten wel heel klein zijn.

Voortplanting:
Soms kom je vrouwtjes tegen met een klompje eieren onder de buik; die eieren zijn meestal oranje tot grijsbruin. De vrouwtjes leggen maximaal drie keer per jaar eieren. Ze houden die vast tussen de voorste zwempoten. Na ruim een maand komen de larven uit. Daarna leven de larven twee maanden in het plankton en vervellen in die tijd 5 keer. Dan veranderen ze echt in bodembewoners. Bij de vissen spreken we soms over grote hoeveelheden eieren, met een heel kleine overlevingskans. Nou, dat gaat hier ook op. De meeste eieren brengen geen levende larven voort, en in de volgende stadia gaat ook nog meer dan 95% verloren, of wordt opgegeten door allemaal liefhebbers van lekkere kleine hapjes. Het gevolg is, dat slechts 1 op de 50.000 eieren leidt tot een volwassen garnaal! Dan moet je als soort dus wel minstens drie keer per jaar eieren produceren om niet uit te sterven.

Leefgebied:
Intergetijdengebied tot zeker 50 meter diepte. Blijft vaak over op bij eb droogvallende zandplaten. Zeer algmeen, hoofdzakelijk op zandbodems, maar ook op bodems van fijn grind en schelpengruis. Kan behoorlijk goed tegen lage zoutgehaltes, daarom kun je hem to ver achterin riviermondingen tegenkomen.

Voedsel:
Aardig is te vermelden, dat garnalen prominent op het menu staan van platvissen - met name schollen (Pleuronectes platessa ) die in bijvoorbeeld de Waddenzee leven - , maar dat heel jonge scholletjes (zgn. 'postzegeltjes') gegeten worden door grote garnalen. Door dit vrij eenvoudig terugkoppelingsmechanisme blijft de hele zaak in evenwicht.

Verspreiding:
West-Europa en Middellandse Zee. Aan de overkant van de Atlantische Oceaan en aan de Amerikaanse westkust enkele nauw verwante soorten.

%LABEL% (%SOURCE%)