Cerastoderma edule (Linnaeus, 1758)
Nederlandse naam:
Kokkel
Beschrijving:
Tweekleppig schelpdier. De schelp is stevig, grijsbruin tot vuilwit van kleur. Lengte ca. 5 cm. De binnenkant is wit en heeft ca. 24 karakteristieke lengteribbels die uitlopen in stompe tanden op de rand van de schelp; tevens zijn groeiringen te onderscheiden.
Leefgebied:
Laag in het intergetijdengebied, ingegraven in zand, slib of fijn grind. Het is een zoutwatersoort, maar hij kan een zoutgehalte van 2 promille nog wel verdragen. Hierdoor vooral in de Waddenzee en in estuaria.
Verspreiding:
Atlantische Oceaan en randzeeën, van Noordoost-Noorwegen tot West-Afrika, en de Middellandse Zee.
Opmerking:
Er is een verwante soort, die veel verder in het brakke gebied voorkomt (tot een zoutgehalte van 0,4 %. Hij is iets kleiner dan de gewone kokkel, en iets 'schever'. Wetenschappelijke naam: Cerastoderma glaucum .
'Edule' betekent 'eetbaar', en deze soort is inderdaad een bekende en in sommige landen geliefde delicatesse. Ook in Nederland is een behoorlijke tak van de visserij gespecialiseerd op de kokkel. Er zijn nog enkele beroeps-handspitters, maar de meeste kokkels worden gevangen met behulp van grote schepen die de zandplaten waar ze voorkomen in voldoende dichtheid min of meer afgraven. Je kunt kokkels gekookt, gebakken of zelfs rauw eten; er zijn mensen die de buit eerst enige tijd (bijvoorbeeld in een blikje) in de grond stoppen, om hem dan pas klaar te maken als het rottingsproces al behoorlijk is voortgeschreden.