Buglossidium luteum (Risso, 1810)
Nederlandse naam:
Dwergtong
Beschrijving:
Deze kleine platvissoort wordt hoogstens 13 cm lang. Hij is als tong herkenbaar aan de typische afgeronde kop en als dwergtong aan de streepjes op de beide vinnen: iedere vijfde of zesde vinstraal is een stuk donkerder dan de rest van de vinstralen. Dat heeft geen enkele andere tong, zodat je deze ook niet voor een jonge gewone tong aan kunt zien. De dwergtong heeft daarnaast geen donkere vlek op de borstvin. De bovenkaak is wat verlengd, zodat een soort haakbek ontstaat. De ogen zitten aan de rechterkant. Dit is dus de bovenkant en die is zandkleurig tot geelbruin - vrij licht dus, hoewel de onderzijde nog lichter is. Er kunnen verspreide donkere vlekjes op de rug zitten, maar dat hoeft niet. De vinnen zijn ook licht zandkleurig.
Voedsel:
Kleine wormen en bodembewonende kreeftachtigen. In de winter eten ze weinig.
Voortplanting:
De paaitijd is van maart tot en met juli. Hoe zuidelijker je gaat, hoe vroeger in deze periode de voortplanting plaats vindt. In de Noordzee gebeurt het pas vanaf mei. De bevruchting vindt in het water plaats en de eieren blijven een kleine week in het plankton zweven. Dan komen ze uit; de larfjes zijn ca. 2 mm lang. Als ze ongeveer 1 cm lang zijn gaan ze over op leven op de bodem. Dan zijn ze ook al helemaal veranderd van 'gewone visvorm' tot een platvisvorm (metamorfose). De vissen worden geslachtsrijp bij een lengte tussen 6 en 8 cm. Na drie jaar groeien ze niet verder (bijzonder bij vissen); ze kunnen ca. 10 jaar oud worden.
Leefgebied:
Komt algemeen voor langs de kust, in ondiep water vanaf ca. 10 m, tot een diepte van wel 250 m. Op bodems met zand of slibbig zand.
Verspreiding:
Van Zuid-Noorwegen, het Kattegat en de Britse Eilanden langs alle West-Europese kusten tot de West-Afrikaanse kust; in de hele Middellandse Zee en het westelijkste deel van de Zwarte Zee.