Buccinum undatum

Buccinum undatum Linnaeus, 1758

Nederlandse naam:
Wulk

Beschrijving:
Deze slakkensoort kunnen we op vijf manieren tegenkomen: als slak; als leeg slakkenhuis; als huis van een heremietkreeft (Pagurus bernhardus , waarbij er dan vaak ook nog een mosdiertje op de schelp groeit, Hydractinia echinata ); als eieren (meestal leeg) - je weet wel, van die sponsachtige vuilwitte clusters die je na stormweer vaak op het strand vindt (eieren_b.tif); en op ons bord: in diverse landen wordt hij gegeten, zo is er bijvoorbeeld aan de oostkust van Engeland een florerende visserij op deze dieren geweest.
Hij heeft een stevige, robuuste schelp, maximaal zo'n 11 cm lang en 7 cm breed. Het huis bestaat uit 7 of 8 windingen, waarvan de laatste veruit de grootste is (ca. 70% van de schelplengte). Duidelijke groeiribbels, die samen met de vele spiraalvormig verlopende ribbels een regelmatig patroon vormen. De opening is behoorlijk groot en heeft een witte rand. De groef waar de adembuis (sipho) doorloopt is kort (wulk___s.tif), dit in tegenstelling tot die sipho zelf: de wulk kan zelfs als hij geheel onder het zand of de modder zit, nog ademhalen. Hij moet dan natuurlijk, net als andere dieren die op deze manier ademhalen of hun voedsel uit het water zeven, oppassen dat er geen platvis in de buurt is. Die hebben namelijk de liederlijke gewoonte om zulke adembuizen als lekkernij te beschouwen. Ze groeien wel weer vrij gemakkelijk aan. De kleur van de rest van de schelp is meestal grijsbruin; soms wat afwijkende kleuren. Er zitten vaak andere dieren op de lege schelpen, zoals sponzen, mosdiertjes, hydroïdpoliepen en zeeanemonen. De genoemde eierclusters zijn i.h.a. door meerdere vrouwtjes gevormd. Er komen geen larfjes uit de eieren, maar reeds volledig als wulk gevormde diertjes, zij het nog heel klein. Toch duurt het maar een paar weken voordat de eieren uitkomen.

Leefgebied:
Op zand, modder, maar ook op harde bodems. Vanaf de laagwaterlijn tot gewoonlijk zo'n 100 m diepte, maar hij is ook op 1200 meter diepte gevonden. Zout en brak water.

Voedsel:
Hij houdt het meest van borstelwormen, maar is ook niet vies van een maaltje aas, zoals een dode vis.

Verspreiding:
Beide zijden van de noordelijke Atlantische Oceaan; aan de Europese kant van IJsland tot Spanje.

%LABEL% (%SOURCE%)