Trisopterus luscus (Linnaeus, 1758)
Nederlandse naam:
Steenbolk
Beschrijving:
Lengte 15 tot 30 cm, maximale geregistreerde lengte 47 cm. Deze kabeljauwachtige heeft een relatief hoge rug met 3 rugvinnen en onderscheidt zich van zijn familieleden door de wat forsere bouw. De kindraad is lang en stevig. Buikvinnen enigszins gereduceerd tot een paar stevige, maar wel lange vinstralen, waar het dier eventueel op kan steunen als hij vlak boven de bodem op kleine kreeftachtigen loert. De eerste rugvin is aanzienlijk langer en puntiger dan bij andere kabeljauwachtigen. De ogen zijn relatief groot. Vooral als een steenbolk in een net omhooggehaald wordt, kunnen de ogen als gevolg van de snelle drukvermindering tussen de diepte waarop hij zwom en de oppervlakte nogal uitpuilen. Daarop slaat ook één van de volksnamen: bolkoog.
Kleur:
De rug is bronskleurig, de flanken zijn bleekgeel en de buik is nog lichter. Karakteristiek zijn de vier of vijf donkerbruine dwarsbanden op de flanken. De intensiteit daarvan wisselt trouwens: soms zijn ze zelfs vrijwel onzichtbaar. Dan is verwarring met nauwe verwanten, met name de dwergbolk (Trisopterus minutus ), niet moeilijk! Het schijnt dat de banden 's nachts donkerder zijn, dus mogelijk heeft de hoeveelheid omgevingslicht er iets me te maken. Vaak is ook bij de basis van de borstvinnen een donkere vlek te zien.
Voedsel:
Kleine kreeftachtigen (met name garnalen, die vormen ca. 70% van het menu), schelpdieren, borstelwormen, kleine vissen en inktvissen.
Voortplanting:
Paaitijd in april en mei, maar soms tot augustus. De watertemperatuur moet 8 tot 9°C zijn en het paaien vindt meestal plaats tussen de 50 en 100 m diepte. De eieren zweven in het water dankzij een oliedruppeltje dat ze bij zich hebben. De stroming kan de eitjes een heel eind verplaatsen voor ze uitkomen. De jonge visjes gaan al heel snel bij de bodem leven. Na maximaal een jaar zijn ze geslachtsrijp.
Leefgebied:
Steenbolken zijn bodemvissen. Jonge vissen zitten in grote scholen vlak bij de kust. Oudere dieren vaak tussen 10 en 300 m diepte, vooral boven rotsachtige bodems met zandgebieden daartussen. Ze zijn nogal plaatsgebonden. Het is een van de meest voorkomende vissen rond wrakken in de Noordzee. Ook in zeearmen, zoals de Oosterschelde.
Verspreiding:
Van Midden-Noorwegen tot en met de westelijke helft van de Middellandse Zee. Maar ze komen het meest voor in de Noordzee en rond de Britse Eilanden.
Opmerking:
Komt vaak voor in scholen samen met een nauwe verwant, de dwergbolk, waar hij erg veel op lijkt. De dwergbolk kan van de steenbolk worden onderscheiden door de plaats van de voorste straal van de eerste anaalvin. Bij de steenbolk is deze midden onder de eerste rugvin, terwijl deze bij de dwergbolk vlak achter de eerste rugvin staat. Verder blijft de dwergbolk wat kleiner, is wat slanker van bouw en heeft geen dwarsbanden.