Spinachia spinachia (Linnaeus, 1758)
Nederlandse naam:
Zeestekelbaars
Beschrijving:
Zeer karakteristiek uiterlijk: spitse kop, lange dunne staart, staartvin met afgeronde hoeken; tweede rugvin en aarsvin precies tegenover elkaar en vrijwel symmetrisch. 14-16 Kleine stekeltjes op de rug. Eigenlijk vormen die de rest van de eerste rugvin: alleen de vinstralen zijn overgebleven. Ook aan de buikzijde een tweetal korte stekels.
Kleur:
Groenachtig bruin of bruinachtig groen, al naar gelang de overheersende kleuren in de omgeving. De mannetjes hebben een okergele buik. Deze vis kan 15 tot 20 cm lang worden.
Voedsel:
Dierlijk plankton, viseieren, kleine kreeftachtigen en wormen.
Voortplanting:
Paaitijd van april tot juni. Het mannetje bouwt een nest van stukjes wier en wat er verder maar bruikbaar voor is. Soms ook in een wat grotere, opstaande wierplant. Het vrouwtje zet daarin zo’n 150 tot 200 eieren af, waarna zij vrij snel sterft. Het mannetje bevrucht de eieren vervolgens en gaat ze bewaken. Hij zorgt door veel vingewaaier dat er voldoende zuurstof langs de eieren stroomt, houdt ze vrij van schimmels en parasieten en jaagt eier-eters op de vlucht. De jonge vissen doen er een jaar over om geslachtsrijp te worden. Ze worden niet vaak ouder dan 3 jaar.
Leefgebied:
Ondiep water tussen wier en zeegras. Leven niet in schoolverband, maar alleen ('solitair') of in paartjes.
Verspreiding:
Van Noord-Noorwegen, via de gehele Oostzee, tot Baskenland en rond de Britse Eilanden. Niet algemeen, in Nederland nogal zeldzaam.