Solea solea (Linnaeus, 1758)
Nederlandse naam:
Tong
Beschrijving:
De soort waar een hele familie zijn naam aan dankt heeft inderdaad het typische tongen-uiterlijk: langgerekt ovaal lichaam, afgeronde kop met een iets voor de bek uitstekende snuit, kleine ogen dicht bij elkaar, op de rechterzijde. Karakteristieke, gebogen bek. Zwarte vlek op het uiteinde van de rechter borstvin. Kan ca. 70 cm lang worden, weegt dan ca. 3,5 kg en is meer dan 20 jaar oud. Meestal echter niet groter dan 30 tot 50 cm.
Kleur:
Grijsbruin tot donkerbruin, met onregelmatige vlekjes en stippen. Onderzijde vuilwit.
Voedsel:
Kleine schelpdieren, kreeftachtigen, borstelwormen, slangsterren en kleine vissen. Tongen jagen 's nachts, terwijl ze overdag stil in het zand ingegraven liggen. Zelf is de tong een zeer gewaardeerde consumptievis en er wordt dan ook intensief op gevist.
Voortplanting:
De paaitijd is van april tot juni, in zuidelijker streken een maand eerder en in de Middellandse Zee in februari. De paring vindt plaats op vaste paaiplaatsen, in relatief ondiep water (40-60 m), bij 6-12°C. Op de tocht naar de paaigebieden trekken de tongen vooral 's nachts en dan niet over de bodem, maar hoog in de waterkolom waarbij ze dan gebruik maken van de stroming. De 100.000 tot 150.000 eitjes per vrouwtje zweven na bevruchting 10-14 dagen vlak onder het wateroppervlak en worden door de stroming meegevoerd. Vervolgens verschijnen de larven. Die zijn nog geen 4 mm lang. Als ze bijna 1,5 cm zijn, zijn ze veranderd in kleine platvisjes en zoeken ze de bodem op. Daarbij gaan ze ook naar de kust toe, tot zelfs in brak water. Ze worden geslachtsrijp bij een lengte van 25-30 cm (3 of 4 jaar oud). Mannetjes kunnen 24 jaar oud worden, vrouwtjes 27 jaar.
Leefgebied:
Op zand- en slibbodems, waar ze zich kunnen ingraven en waar hun kleur hen maximale bescherming kan bieden. Jonge dieren vaak in riviermondingen en andere minder zoute gebieden. Vanaf zeer ondiep water tot bijna 200 m diepte. 's Winters zitten ze op 70 -130 m, 's zomers ondieper.
Verspreiding:
Van Zuid-Noorwegen, het Kattegat, de Noordzee en de Britse Eilanden langs alle West-Europese kusten tot de West-Afrikaanse kust (Senegal); in de hele Middellandse zee en het westelijkste deel van de Zwarte Zee.
Hoewel je zou verwachten, dat veel van deze zeer bekende platvissen ook wel aan de andere kant van de oceaan zouden voorkomen, is dat toch niet zo. Wel komen daar een aantal nauw verwante soorten voor.