Ophiura albida

Ophiura albida Forbes, 1839

Nederlandse naam:
Kleine slangster

Beschrijving:
De centrale plaat is maximaal ruim 1 cm in doorsnede, armen 6 à 7 cm lang. In tegenstelling tot de brokkelsterren (Ophiothrix fragilis ) zien de slangsterren er 'kaal' uit. De bovenkant van deze soort is roodbruin gekleurd, maar aan weerszijden van de armen zitten karakteristieke witte platen. Iedere armgeleding heeft aan weerszijden een gladde stekel. Die wijst naar buiten. De armen worden ook bij deze soort voor de voortbeweging gebruikt. De mondopening aan de onderzijde heeft de vorm van een vijfpuntige ster (o_albida.tif). De kieuwen zitten in een ruimte aan de rand van de centrale schijf, waar ook de geslachtsorganen zitten. Vijf paar spleten laten water in en uit, dat door opzwellen en inkrimpen van de lichaamswand heen en weer wordt gepompt.
Er zijn diverse ondescheidingskenmerken, zoals vorm en afmeting van de armplaten en -stekels, en de afmeting van de skeletplaat waarin zich de mond bevindt. Dat is echter meer iets voor specialisten dan voor de gemiddelde duiker/waarnemer. Deze soort heeft, in tegenstelling tot de gewone slangster (Ophiura ophiura ) geen poren aan de onderzijde van de armen (o_ophiur.tif).

Voedsel:
Slangsterren eten vooral organische resten die op de bodem terecht zijn gekomen.

Voortplanting:
Deze vindt op de normale slangsterrenwijze plaats, met bevruchting in het water, na enkele dagen prachtige larven in het water en na ongeveer drie weken het begin van een nieuwe ster. Die is dan na zo'n twee maanden compleet.

Leefgebied:
Dieper dan het intergetijdengebied, tot enkel honderden meters diepte. Leeft op zachte bodems, zoals zand en slib, maar liefst met veel organisch afval ('detritus') erin.

Verspreiding:
Van Noord-Noorwegen tot aan de Azoren en in de Middellandse Zee.

%LABEL% (%SOURCE%)