Eriocheir sinensis H. Milne Edwards, 1854
Nederlandse naam:
Chinese wolhandkrab
Beschrijving:
De carapax van deze krab wordt tot 7 cm lang en iets breder. Aan de voorkant zitten vier tanden en een groef tussen de ogen. Alle poten zijn stevig behaard, vooral de buitenste drie leden. De scharen zijn groot en voor een deel dik behaard: vandaar de naam wolhandkrab. De punten zijn kaal en vuilwit van kleur. De rest van de krab is vrij donker olijfgroen, soms aan de bruine kant of met bruinachtige vlekken.
Voedsel:
Dit is een alleseter: wieren, wormen en aas.
Voortplanting:
Als de dieren geslachtsrijp zijn, trekken ze in de herfst richting zee. De paring vindt plaats in de riviermondingen. Het vrouwtje draagt de eieren de hele winter met zich mee en in het volgend voorjaar komen de nauplius-larven te voorschijn.
Leefgebied:
Vooral zoet en brak water. Graaft holen en gangen in de oevers van watergangen, waar hij in leeft. Trekt over land.
Verspreiding:
In Europa met name in de landen rond de Noordzee en de Oostzee; oorspronkelijk afkomstig uit Oost-Aziƫ.
Opmerking:
Op 26 september 1912 werd voor het eerst een Chinese wolhandkrab gevangen in Europa en wel in de Aller, een zijrivier van de Weser, in Noord-Duitsland. Het is niet met zekerheid bekend, maar wel zeer waarschijnlijk, dat de soort meegekomen is in het ballastwater van een schip uit Oost-Aziƫ. Vanuit Duitsland heeft het dier zich verspreid over een deel van Noordwest-Europa. Deels via met de stroming verspreide eieren en larven, deels door over land te lopen en deels doordat vrouwtjes met eieren zich in zee langs de kust verplaatsten.
In het nog vrij recente verleden was deze krab de grote vijand van de zoetwatervissers met name in het noorden van ons land. Hij vrat fuiken leeg en bleef daar dan zelf in zitten. Zodat de visser die zijn fuik 's morgens kwam lichten daar soms wel 200 krabben in vond. Verder groef hij gangen in de oevers van allerlei wateren, hetgeen niet zozeer in Nederland, maar wel in Duitsland tot forse schade heeft geleid. Ook voor het wegverkeer was hij af en toe een plaag: soms stak hij in zulke grote aantallen de wegen over, dat je niet anders kon dan stoppen of er een paar honderd tegelijk doodrijden. In 1937 verscheen, naar aanleiding van de behoefte aan kennis om de plaag beter te kunnen bestrijden, zelfs een proefschrift over dit dier van de hand van L.F. Kamps. Die vermeldt overigens ook, dat vissers in Duitsland van de nood een deugd maakten en de gevangen krabben op de markt aanboden. Waar ze kennelijk behoorlijk verkocht werden. Ze schijnen dan ook redelijk smakelijk te zijn.