Crepidula fornicata (Linnaeus, 1758)
Nederlandse naam:
Muiltje
Beschrijving:
Schelp tot 5 cm lang, ovaal, top iets gebogen. Slechts 1 winding. Oppervlak glad, maar met duidelijke groeilijnen. Grote opening, die door een binnenplaatje half is afgesloten. Kleur rood- tot groenbruin, soms geel of vuilwit, soms met roodachtige tekening (vlekken). De onderkant van de schelp verklaart de naam.
Leefgebied:
Ondiep water; vaak in oesterbedden en mosselbanken. Leeft veelal vastgehecht op een harde ondergrond. Dat kunnen ook andere schelpdieren zijn, maar vaak worden ze gevonden in stapels op elkaar. De onderste dieren zijn het oudste en bovendien altijd vrouwtjes. De dieren bovenop beginnen als mannetjes, die echter onvruchtbaar blijven. Als de stapel groter wordt veranderen ze in vrouwtjes en zijn dan wel vruchtbaar. Dit verschijnsel heet 'consecutief hermafroditisme' (ook wel protandrisch hermafroditisme). Stapels kunnen wel 8 of 9 individuen bevatten.
Voedingswijze:
Suspensie-eter (filteraar), net als tweekleppigen met behulp van een grote kieuw met trilharen erop. Op oesterbedden soms een plaag, omdat hij voedsel aan het water onttrekt (concurrentie), maar tevens de oesters verstikt. Speciaal wanneer een muiltje zich vlak bij de rand van een oester vastzet, kan hij profiteren van de waterstroom die de oester opwekt en daar het voedsel uithalen, zodat de oester minder krijgt en toch al het pompwerk moet doen.
Voortplanting:
Rondkruipende geslachtsrijpe dieren zijn altijd mannetjes. De vrouwtjes in de eerder genoemde stapels worden niet door mannetjes in de eigen stapel bevrucht, maar door de rondkruipende dieren. De voortplantingstijd loopt van maart tot november. Eieren worden afgezet in trossen tot zo'n 240 stuks, die vastzitten aan een soort steel, die weer op de (harde) ondergrond is vastgekleefd. Na het uitkomen leven de larven ca. 14 dagen in het plankton (pelagisch), ondergaan dan een gedaanteverwisseling (metamorfose), waarna ze ongeveer de vorm van een volwassen muiltje hebben, op de bodem gaan leven en verder groeien.
Verspreiding:
Noordelijke Atlantische Oceaan. Aan de oostzijde vooral in het Kanaal en de Noordzee.
Ca. 1880 is deze soort, in het Engels de 'American slipper limpet' genaamd, vanuit Amerika naar Europa (Engeland) gekomen, als verstekeling in een lading oesters. In 1924 werd hij voor het eerst in Zeeland gesignaleerd (het is niet bekend of er larven zijn overgestoken of dat dieren vastgehecht aan drijvend materiaal hierheen zijn gekomen), en heeft zich daarna sterk uitgebreid. Ook in Frankrijk, Duitsland en Denemarken wordt de soort tegenwoordig aangetroffen. Aardig is nog te vermelden, dat in het tijdschrift ‘De Levende Natuur’ in 1924 van de hand van P. Tesch een artikel ‘Een nieuwe indringer in aantocht?’ verscheen, waarin deze zijn angstig vermoeden uitsprak, dat het muiltje spoedig de Noordzee zou oversteken.