Zoarces viviparus (Linnaeus, 1758)
Nederlandse naam:
Puitaal
Beschrijving:
Palingachtige vis van maximaal 50 cm lengte, maar de meeste die we tegenkomen zijn zo rond de 30 cm. Hij heeft een forse kop en een bek met vlezige lippen. Een beetje slijmvisachtig uiterlijk, maar langer. Een bijnaam is: levendbarende slijmvis. Belangrijk kenmerk is de enkele doorlopende rugvin, die een geheel vormt met de staart en de aarsvin; de laatste is ruim half zo lang als de rugvin. Dit lijkt een ontwikkeling in vin-samensmelting, lopend van de kabeljauwen, via de meunen naar deze groep plus de baardmannetjes en de parelvissen - die we hier overigens verder niet behandelen. Bij de puitaal zie je vlak voor de staart een duidelijke inkeping in de rugvin. De huid is nogal slijmerig en zit vol met hele kleine schubben.
Kleur:
De bovenkant is geelachtig groen of bruin, de onderkant wat meer grijsbruin. Een patroon van donkere vlekken en soms ook gele strepen en vlekjes zorgt voor goede camouflage. Vaak is het totaalpatroon niet zo regelmatig, maar soms zien we ruitvormige omtrekken op de flanken. Vaak ook heeft het dier een rijtje vlekken op de rug, die doorlopen op de rugvin. Dat is het patroon dat de meeste verwarring met de botervis (Pholis gunnellus ) oproept. Op de onderste helft van de zijden kan ook een dwarsbandachtig patroon te zien zijn. De borstvinnen hebben geelachtige randen; in de paaitijd zijn die van het mannetje soms felrood. Er zijn diverse lokale rassen te onderscheiden, maar dat is binnen het bestek van deze beschrijving niet van belang.
Voedsel:
Kleine kreeftachtigen, wormen, weekdieren en vissen. Zelf wordt hij gegeten door onder meer de mens, hoewel, net als bij de geep (Belone belone ), de groene graat voor sommigen voor een zekere afkeer zorgt. Onterecht, want de stof die de groene kleur veroorzaakt is absoluut niet gevaarlijk.
Voortplanting:
Dat is een boeiend punt, want deze vis is levendbarend. Dat is ook wat de naam 'viviparus' betekent. De paaitijd ligt in augustus en september. De bevruchting geschiedt inwendig en de ontwikkeling van de eitjes eveneens. De 10 tot 100 - maximaal misschien ca. 400 - jongen worden geboren tussen januari en maart en zijn dan al 4 tot 6 cm lang. Na twee jaar zijn deze weer geslachtsrijp. Puitalen worden 3 tot 4 jaar oud.
Leefgebied:
Dit is een echte kustvis: hij komt voor van laag in het intergetijdengebied tot ca. 10 m, maar een enkele keer kun je hem tot ca. 40 m diepte vinden. Veelal tussen wieren, maar ook op zand- of slib, waarin ze zich kunnen ingraven.
Verspreiding:
Van Noord-Skandinaviƫ (Witte Zee) via de gehele Oostzee tot Bretagne en het westelijk deel van de Britse Eilanden. Aan de overkant van de oceaan komen enkele nauw verwante soorten voor. In totaal omvat de groep Zoarcidae zo'n 150 soorten.