Praunus flexuosus (Müller)
Nederlandse naam:
Aasgarnaal
Beschrijving:
Er zijn enkele tientallen soorten aasgarnalen in Europa, maar dit is een van de meest voorkomende in onze streken. Ze lijken nogal op elkaar en onderscheid maken is een zaak van specialisten. Belangrijke kenmerken zijn de vorm en afmetingen van de achterste plaat op het achterlijf (telson) en de zogenaamde antenneschub, die bij de tweede antenne zit.
De aasgarnaal kan 2,5 cm lang worden. Hij is grijs of grijsbruin van kleur tot doorzichtig, waarbij je de inwendige organen kunt zien zitten. Duidelijke goudkleurige ogen met een zwart midden. De poten en antennes zijn bezet met vele haartjes, evenals de aanhangsels aan het staartstuk, waardoor het geheel er geveerd uitziet. Antenneschub lang en smal, met een duidelijke stekel. Telson met een inkeping aan het eind. Volgens Heinsius & Jaspers (1913) heeft het dier op elk achterlijfsegment een zwart sterretje. Mogelijk worden hiermee de kleurcellen of chromatoforen bedoeld. Die zitten overigens ook op de buik. Vermeldenswaardig is, hoewel niet zomaar zichtbaar, dat dit diertje een evenwichtsorgaan heeft dat bij de staart zit.
Leefgebied:
Intergetijdengebied en ondiep water. Houdt van rustige plaatsen, vandaar vaak in getijdenpoeltjes aan te treffen. Kan ook goed tegen lagere en wisselende zoutgehaltes. Vaak in groepjes zwevend boven stenen met wat begroeiing en in de buurt van havenconstructies.
Verspreiding:
Van Noorwegen en de Oostzee tot de Golf van Biskaje. Aan de Amerikaanse oostkust van Nova Scotia tot Cape Cod. Dit betreft overigens een introductie vanuit Europa: pas vanaf 1960 wordt deze soort hier aangetroffen.