De weekdieren kunnen onderverdeeld worden in zeven groepen. Vier van deze groepen hebben vertegenwoordigers in de Nederlandse wateren, die algemeen zijn. De overige groepen zijn de Aplacophora, wormachtige slakken zonder schelp, de Monoplacophora, die in de diepzee leven, en de Scaphopoda, de stoottanden, die een aan beide zijden geopende schelp vormen. Lege schelpen van de zwakgeribde olifantstand (Dentalium vulgare ) worden wel eens gevonden aan de Nederlandse kust.
Deze weinig op elkaar lijkende groepen zijn bij elkaar in de weekdieren ondergebracht, omdat ze alle via een bepaald bouwplan zijn opgebouwd. Hierdoor zijn de weekdieren het één na soortenrijkste fylum; alleen de arthropoda (geleedpotigen) bezitten nog meer soorten.
De oermollusk wordt voorgesteld als een kruipend beest, met een duidelijke kop met een paar tentakels en ogen aan de basis hiervan. Aan de buikzijde bevond zich een gespierde kruipzool of voet. De rugkant was bedekt door een schildvormige schelp die iets over het lichaam hing, waardoor een plooi of mantel gevormd werd. In de mantel bevonden zich de kieuwen. Deze oermollusk was waarschijnlijk herbivoor: met een rasptong (radula) kon hij wieren van de rotsen afschrapen.
Voor de weekdieren, ga naar: pagina 265.