Zeepokken, of Thoracica, behoren tot een aparte groep van de kreeftachtigen: die der rankpotigen (Cirripedia), waartoe ook de eendenmosselen behoren. Ze zijn extreem van vorm veranderd ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan, om zich te kunnen aanpassen aan een heel speciale leefwijze in een nogal vijandig milieu.
Ze zitten met het voorste deel van de kop permanent vast aan de ondergrond. Er zijn nog steeds 6 segmenten in het borststuk te herkennen, met elk een paar 'poten'. We zijn trouwens geneigd om die poten 'armpjes' te noemen, als we zien hoe ze gebruikt worden: ze waaieren in een bijna ritmische grijpbeweging door het water om zo voedsel te kunnen vergaren. Dat zijn dus die 'ranke poten', die voor een effectievere filterwerking bezet zijn met vele kleine haartjes. Maar het meest in het oog springende kenmerk van de zeepokken is natuurlijk hun kalkhuisje. Je kunt je daar knap aan bezeren op de dijk, bijvoorbeeld bij het te water gaan voor een duik, zeker als er ook nog een beetje golfslag is. Het kalkhuisje bestaat uit een aantal platen in een meestal vast patroon. Soms moet je heel goed kijken om ze te kunnen onderscheiden, maar er is een rugplaat en een buikplaat, met daartussen in twee stel zijplaten. Samen vormen ze een kegel. De opening aan de bovenkant kan afgesloten worden door een tweetal sluitplaten. Dat gebeurt bij het droogvallen, en soms bij gevaar.
De voortplanting is een speciale aangelegenheid. We behandelen deze hier voor de hele groep, omdat de verschillen tussen de soorten weinig te betekenen hebben. De meeste zeepokken zijn hermafrodiet: mannetje en vrouwtje in hetzelfde individu. Toch komt zelfbevruchting vrijwel niet voor. Nu zou je verwachten, bij zulke vastzittende beesten met een harde omhulling, dat de eieren en zaadcellen in het water zouden worden afgegeven en dat daar de bevruchting plaats zou hebben. Zoals bij zoveel ander zeedieren het geval is. Maar nee, de zeepokken hebben iets anders bedacht. In een bepaalde tijd van het jaar - meestal het voorjaar - krijgen ze er zin in. Een mannetjes-zeepok heeft een hele lange penis. Zo eentje uit Duizend-en-één-Nacht, die een aantal malen langer is dan zijn eigen lichaam. Die steekt hij door de opening van zijn huisje naar buiten, en brengt hem naar binnen bij een vrouwtjes-zeepok die in de buurt zit. Het lijkt mij een bijzonder spannende manier van vrijen. Wat moet je bijvoorbeeld als er iemand voorbij komt die denkt: ha, lekker hapje, die worm. Of zoiets.
Maar als alles goed gaat vindt de bevruchting dus inwendig plaats. De eieren komen uit, en er ontstaan, zoals bij alle kreeftachtigen, nauplius-larven. Die hebben drie paar 'pootjes'. De vrouwtjes-zeepok laat ze vervolgens vrij in het water in een paar grote witte wolken. Die larven eten plantaardig plankton, groeien en vervellen. Ze ontwikkelen een eerste vorm van schelp, met twee klepjes - en worden dan cypris-larven genoemd. Ze hebben nu ook al 6 paar pootjes. Door het gewicht van de schelp zakken ze naar de bodem. Met hun antennes testen ze vervolgens of die bodem geschikt is om zich vast te zetten. Is dat het geval, dan doen ze dat en veranderen opnieuw via een aantal vervellingen in volwassen zeepokken. Als de bodem niet voldoet, laten ze zich nog een eind je met de stroming meevoeren, tot ze wel een goed plakje vinden. Of nietdan is het dus eenvoudig: pech gehad. Dat is een belangrijke reden, dat een hard voorwerp dat je ergens in het water gooit vrijwel altijd snel begroeid zal raken. Allerlei larven, niet alleen die van zeepokken, pakken de eerste de beste gelegenheid om zich vast te zetten, omdat verzuimen daarvan heel gemakkelijk de dood kan betekenen.
Voor de zeepokken, ga naar: pagina 136.